Het heersende beeld bij het Rijksvastgoedbedrijf was dat je, na een goede (arbeidsintensieve) voorbereiding en aanbesteding, na Contract Close bij wijze van spreken een ticket kan kopen naar de Bahama’s omdat tijdens de realisatiefase er geen contact meer noodzakelijk zou zijn tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De ervaring van projectmanagers van DBFMO projecten is echter dat er veel aandacht/energie van de opdrachtgever in de realisatiefase benodigd blijkt te zijn. Het beschikbaar krijgen van deze extra benodigde capaciteit (zowel projectmanagement als inhoudelijke capaciteit) op het project blijkt lastig en stuit op onbegrip vanuit het management. Het management vraagt zich af waarom er zoveel capaciteit nodig zou zijn, terwijl de projectmanagers niet begrijpen waarom er zo moeilijk wordt gedaan over extra capaciteit op een van de grootste projecten. De beelden lijken behoorlijk langs elkaar heen te lopen.
De centrale onderzoeksvraag luidt: Hoe kunnen de verschillen van inzicht omtrent de benodigde capaciteitsinzet in de realisatiefase van een DBFMO-project worden verklaard en hoe kunnen deze verschillen worden opgelost?